Symposium Geneesmiddelenbulletin 2006


 

 

Geachte lezer,

In dit nummer treft u het verslag aan van het symposium dat naar aanleiding van de veertigste jaargang van het Geneesmiddelenbulletin op 8 november 2006 in Amersfoort werd gehouden. De meeste sprekers op het symposium onderstreepten de noodzaak van onafhankelijke geneesmiddeleninformatie. Verschillende sprekers hebben de reden daarvoor in het ochtendprogramma duidelijk uiteengezet, zoals u in het verslag hierna kunt lezen. Twee belangrijke partners in het debat, de farmaceutische industrie en de registratieautoriteit het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG), hebben in het middagprogramma toegelicht hoe zij de problematiek rond de COX-2-remmers en wat daarmee verband houdt, zagen. 
In haar bijdrage lichtte het CBG toe wat de problemen waren rond de toelating van de COX-2-remmers en de verschillen en overeenkomsten tussen deze middelen en de NSAID's. Jammer is dat hierin niet duidelijk is geworden hoe het besluitvormingsproces tot stand is gekomen op grond waarvan de firma's MSD en Pfizer hadden besloten hun producten, respectievelijk rofecoxib en valdecoxib van de markt te halen en waarom juist op dat moment. Net als in de VS bestaat ook in Nederland en Europa de behoefte aan meer transparantie in de werkwijze en beoordelingscriteria van de registratieautoriteiten. Daarnaast is het voor alle betrokkenen van belang om te zien welke lessen uit bepaalde incidenten worden getrokken. De farmaceutische industrie, die via een vertegenwoordiger heeft aangeven de uitnodiging voor een debat graag op te nemen (Gebu 2006; 40: 119-120), is niet ingegaan op het verzoek van de symposiumcommissie om onder meer de rol van marketing, zoals bij de COX-2-remmers, te bespreken. In plaats daarvan stelde zij in een frontale aanval op het Geneesmiddelenbulletin dat niemand, ook het Geneesmiddelenbulletin niet, in het debat belangeloos is. En vervolgens, dat niemand geheel neutraal en objectief is. Zij stelt een organisatie voor waarin alle betrokkenen bij geneesmiddelen zijn vertegenwoordigd om tot een juiste plaatsbepaling van geneesmiddelen te komen. Een dergelijke vorm staat het debat op basis van uitwisseling van argumenten in de weg en vormt een belemmering voor wetenschappelijke onafhankelijkheid. Juist belangentegenstellingen dienen in het debat helder aan de orde te komen.
Eén van de punten die de vertegenwoordiger van de industrie naar voren bracht, was dat het Geneesmiddelenbulletin nauwelijks aandacht heeft voor vernieuwende geneesmiddelen. Slechts één van de winnaars van de Galenusprijs van de afgelopen jaren zou zijn besproken in de rubriek Nieuwe Geneesmiddelen. Dat is juist, maar kan nauwelijks als een verwijt worden opgevat. Ieder die deze rubriek kent weet dat het Geneesmiddelenbulletin vooral geneesmiddelen bespreekt die van belang zijn voor de eerste lijn of die juist worden afgeraden voor gebruik in de eerste lijn. De intramurale middelen die de Galenusprijs hebben gewonnen vallen daar niet onder. Intramurale middelen worden als zij werkelijk een doorbraak vormen besproken in het Jaaroverzicht of bij de bespreking van een geneesmiddelengroep of de behandeling van een aandoening in een hoofdartikel.
In de discussie werd ingegaan op één van de grote problemen bij het beoordelen van nieuwe geneesmiddelen door onafhankelijke geneesmiddelenbulletins in de diverse landen, namelijk het ontbreken van informatie doordat de gegevens uit fase I- en fase II-onderzoeken niet publiekelijk teogankelijk zijn. Dergelijke gegevens zijn bijvoorbeeld wel beschikbaar voor de registratieautoriteiten, maar deze zijn gebonden aan wettelijke kaders waardoor zij deze niet kunnen publiceren. Sinds kort is de Amerikaanse registratieautoriteit Food and Drug Administration (FDA) na kritiek vanuit de medische professie overgegaan tot ruimer beschikbaar stellen van dergelijke gegevens. Vanuit marketing- en concurrentieoverwegingen is de farmaceutische industrie niet geporteerd voor volledige openheid. Dat is begrijpelijk, omdat ook zij aan het eind van het jaar verantwoording moeten afleggen aan hun aandeelhouders. En dat is één van de werkelijke problemen waar het hier om gaat. Die problemen zijn door Chalmers, die zijn medische carrière begon bij de farmaceutische industrie en één van de grondleggers was van de Cochrane Collaboration, aangegeven. De ontwikkeling van de wetenschap is in het geding, zo stelt hij, als de industrie niet al haar onderzoeken ter beschikking stelt aan het publiek.1 Om het vertrouwen in de wetenschappelijke integriteit van de farmaceutische industrie terug te krijgen, doet hij drie praktische suggesties. Ten eerste roept hij alle farmaceutische industrieën op het voorbeeld van enkele van hun collegabedrijven te volgen, door zich publiekelijk te verbinden aan de Good Publication Practice Guidelines for Pharmaceutical Companies. Ten tweede zou de gehele farmaceutische bedrijfstak er zorg voor moeten dragen dat zij het naleven van deze richtlijnen zal bevorderen en monitoren. Hiermee zou zij aan het publiek duidelijk maken dat zij onderrapportage van onderzoek ofwel publicatiebias als een even ernstige vorm van wetenschappelijk wangedrag beschouwt als het verzinnen van wetenschappelijke gegevens. Ten derde zou de farmaceutische industrie vrijwillig stappen moeten ondernemen om meer te doen dan het thans minimaal noodzakelijke voor de registratie van klinisch onderzoek, door bijvoorbeeld de volledige protocollen te publiceren van alle gerandomiseerde onderzoeken. 
Ondertussen zijn nieuwe gegevens over ongeoorloofd handelen en het achterhouden van wetenschappelijke gegevens door de industrie bekend geworden.2-4 The New York Times meldde dat Eli Lilly een promotiecampagne gericht op huisartsen had opgezet om het ‘off-label’-voorschrijven van het antipsychoticum olanzapine (Zyprexa®) voor de indicatie dementie te bevorderen.2 Voorts zou, volgens dezelfde krant,3 de firma Bayer gegevens van een observationeel onderzoek waaruit bleek dat aprotinine (Trasylol®) de kans op overlijden of CVA verhoogt, niet bekend hebben gemaakt aan de FDA.4 In het Jaaroverzicht 2006 (Gebu 2007; 41: 1-8) zijn de voorstellen van diverse deskundigen besproken over onder meer de registratieprocedure van nieuwe geneesmiddelen, de transparantie binnen FDA en de voorlopige toelating van nieuwe geneesmiddelen. Een deel daarvan is tezamen met de aanbevelingen die tijdens het symposium zijn gedaan, weergegeven in het onderstaande kader.

 

AANBEVELINGEN

Onafhankelijke geneesmiddelenbulletins zijn en blijven noodzakelijk om artsen en apothekers van objectieve, 'evidence based' informatie, te voorzien. 

In de opleiding van artsen moet meer aandacht komen voor rationele farmacotherapie.

Het is van groot belang dat ruwe onderzoeksgegevens beschikbaar komen voor het publiek.

Al het klinische onderzoek na fase I, en dus al het onderzoek dat voor registratie is aangeboden, moet worden geregistreerd in een voor het publiek toegankelijk gegevensbestand. 

Nieuwe geneesmiddelen dienen een voorlopige registratie voor een aantal jaren te krijgen waarna met de postmarketing gegevens een herbeoordeling kan volgen.

De veiligheid van geneesmiddelen na toelating tot de markt dient beter te worden gecontroleerd en gerapporteerd. 

Op de verpakking van elk nieuw geneesmiddel moet een zwarte driehoek worden aangebracht wijzend op het feit dat het middel recent is geregistreerd en dat de informatie over veiligheid niet compleet is. 

Een verplicht onderdeel van de registratie-eisen voor een nieuw geneesmiddel behoort een vergelijking te zijn met de medicamenteuze standaardbehandeling, en niet alleen met placebo.

 

Chalmers gaf aan dat hij hoopte over vijf jaar een artikel te kunnen schrijven waarin hij zou kunnen aangeven hoe zijn desillusie omtrent de wetenschappelijke integriteit van de farmaceutische industrie en de mensen die ermee samenwerken, is omgeslagen in optimisme. We moeten hopen dat wezenlijke veranderingen met betrekking tot oordeelsvorming over de veiligheid van geneesmiddelen en met betrekking tot de publieke toegankelijkheid van onderzoeksgegevens de komende jaren ook in Nederland en Europa, zoals dat ook in de VS het geval is, kunnen worden gerealiseerd. Samenwerking tussen universiteiten, praktiserende artsen en apothekers, de farmaceutische industrie, (semi)overheidsinstellingen en tijdschriften zijn essentieel bij de vooruitgang van wetenschappelijke kennis en het verbeteren van de zorg voor de patiënt. Dit alles met als doel het belang van de patiënt. Wellicht kunnen de aanbevelingen daaraan bijdragen. 

<hr />

 

1. Chalmers I. From optimism to disillusion about commitment to transparency in the medico-industrial complex. J Royal Soc Med 2006; 99: 337-341. 
2. Berenson A. Drug files show maker promoted unapproved use. The New York Times, 18 december 2007. 
3. F.D.A. says Bayer failed to reveal drug risk study. The New York Times, 30 september 2006. 
4. Avorn J. Dangerous deception: Hiding the evidence of adverse drug effects. N Engl J Med 2006; 355: 2169-2171. 
5. Krumholz HM. What have we learnt from Vioxx? BMJ 2007; 334: 120-123.  

 

 

Auteurs

  • dr D. Bijl