Orale bijwerkingen van geneesmiddelen


onder medeverantwoordelijkheid van de redactiecommissie

Zowel oraal, lokaal als parenteraal toegediende geneesmiddelen kunnen bijwerkingen in de mond veroorzaken. Soms gaat het om dosisafhankelijke bijwerkingen die zijn gerelateerd aan de farmacologische eigenschappen van het middel, maar meestal gaat het om immunologische reacties. Stoppen met het gebruik van het (vermoedelijk veroorzakende) geneesmiddel is vaak de enige manier om zekerheid te krijgen over het causale verband tussen geneesmiddel en bijwerking. In een enkel geval is de bijwerking blijvend (Gebu 2001; 35: 133-137).


In het vorige nummer van het Geneesmiddelenbulletin werd aandacht besteed aan de effectiviteit en bijwerkingen van geneesmiddelen die worden voorgeschreven bij aandoeningen van mond, gebit en kaak. In dit artikel komen orale bijwerkingen van geneesmiddelen aan de orde, die voor andere indicaties worden voorgeschreven.
Systemisch toegediende en ook lokaal toegepaste geneesmiddelen kunnen ongewenste bijwerkingen in de mond veroorzaken.1 Bij vrijwel al deze aandoeningen spelen echter meerdere factoren mee, waardoor de rol van geneesmiddelen niet zonder meer duidelijk is. Het daadwerkelijke bewijs van de samenhang tussen het gebruik van geneesmiddelen en een mondaandoening is vaak moeilijk te leveren. In de meeste gevallen zijn er onvoldoende gegevens bekend over de incidentie van deze bijwerkingen.
In het algemeen worden er twee typen bijwerkingen van geneesmiddelen onderscheiden.2 Bij type I is er sprake van een min of meer voorspelbare reactie op grond van de farmacologische eigenschappen van het geneesmiddel. Een voorbeeld van een dergelijke voorspelbare en verklaarbare bijwerking in de mond is een verlenging van de bloedingstijd bij het gebruik van NSAID's, die bijvoorbeeld tijdens ingrepen in de mond op hinderlijke wijze aan het licht kan komen. Een ander voorbeeld is het vóórkomen van een droge mond door verminderde speekselsecretie, onder meer bij het gebruik van een antidepressivum. Dit type bijwerking is over het algemeen dosisafhankelijk en afhankelijk van het metabolisme bij de individuele patiënt. Bij type II gaat het om ongewone reacties die niet kunnen worden verklaard door de farmacologische eigenschappen van het geneesmiddel wanneer dit in een gebruikelijke dosis aan een patiënt wordt gegeven. Deze type II-reacties zijn meestal onvoorspelbaar. Vaak gaat het om immunologische reacties, variërend van anafylactische shock tot vertraagde overgevoeligheidsreacties. Het merendeel van de hierna te bespreken bijwerkingen betreft een type II-bijwerking.
Achtereenvolgens worden nu de belangrijkste bijwerkingen van geneesmiddelengebruik die zich in de mond kunnen voordoen, besproken.


Een plotselinge zwelling van het mondslijmvlies, de tong of de lippen blijkt soms een bijwerking te zijn van een geneesmiddel. Zoals in tabel 1 wordt vermeld, kan het behalve om ACE-remmers (via bradykinine) en in mindere mate ook angiotensine II-antagonisten via bradykinine, om een groot aantal andere geneesmiddelen gaan die een celgemedieerde immunologische of IgE-gemedieerde allergische reactie veroorzaken.2-15
Ernstig oedeem van het gezicht met een pijnlijk gezwollen tong (glossitis) is beschreven bij het gebruik van mianserine.16 Een gezwollen blauwe tong ('blue tongue sign') komt voor bij gebruik van antipsychotica en dopamine-antagonisten, zoals metoclopramide.3

Tabel 1. Geneesmiddelen die angio-oedeem (en glottisoedeem) kunnen veroorzaken
ACE-remmers en angiotensine II-antagonisten
Antibiotica, zoals cefalosporinen, ofloxacine, penicillinen
Antipsychotica, zoals droperidol, risperidon
Contrastmiddelen
NSAID's, zoals acetylsalicylzuur, flurbiprofen, ibuprofen
Protonpompremmers, zoals lansoprazol, omeprazol
Trombolytica, zoals alteplase, streptokinase
Diverse andere middelen, zoals cyproteron, diltiazem, laagmoleculaire heparinen, hydrocortison influenzavaccin, insulinen, meglumine, mianserine, midazolam 

Tandcariës ontstaat doordat suikers (vooral disachariden) in de tandplak worden omgezet in zuren die het tandglazuur aantasten. Langdurig gebruik van suikerhoudende vloeibare geneesmiddelen kan bij kinderen ernstig gebitsverval veroorzaken. Vooral medicinale siropen met antibiotica, anticonvulsiva, antiastmatica en antitussiva staan hierom bekend.17 18 Het voorschrijven van suikervrije stropen of stropen waarin een suikervervangend middel is verwerkt, wordt tegenwoordig dan ook dringend aangeraden.19
Indirect kan cariës ontstaan door geneesmiddelen die de speekselsecretie onderdrukken (zie onder 'droge mond'). Hierdoor wordt de remineralisatie van het tandglazuur verhinderd.


Bij het begrip 'droge mond' kan onderscheid worden gemaakt tussen het subjectieve gevoel dat een patiënt heeft (hiervoor wordt de term xerostomie gebruikt) en een daadwerkelijk gemeten verminderde speekselvloed, hyposalivatie (hypoptyalisme). Aanhoudende hyposalivatie kan candidiasis, bacteriële sialo-adenitis (speekselklierontsteking) en het ontstaan van tandcariës bevorderen.
Er zijn diverse geneesmiddelen (zie tabel 2) die leiden tot het gevoel van een droge mond zonder dat daadwerkelijk de speekselsecretie behoeft te zijn verminderd.3 4 20-24 Daarnaast zijn er geneesmiddelen die leiden tot een echt verminderde functie van de speekselklieren, zoals parasympathicolytica. In de praktijk is het meestal niet goed mogelijk een duidelijk onderscheid te maken tussen het subjectieve gevoel van een droge mond en een daadwerkelijk verminderde speekselsecretie. Daarbij komt dat een daadwerkelijke vermindering van de speekselsecretie niet altijd tot een gevoel van een droge mond hoeft te leiden. In tabel 2 is derhalve dit onderscheid ook niet gemaakt. Voor diuretica geldt overigens dat de bijwerking in de mond in feite in het gehele lichaam plaatsvindt, namelijk op basis van uitdroging.
Er zijn ook enkele geneesmiddelen die als bijwerking een verhoogde speekselproductie (ptyalisme) hebben. Het betreft met name parasympathicomimetica, zoals pilocarpine, rivastigmine, pyridostigmine, distigmine en carbacholinium (oude naam is carbachol). Ook van clozapine is bekend, dat het tot een sterk verhoogde speekselsecretie kan leiden.25 26

Tabel 2. Geneesmiddelen die een droge mond kunnen veroorzaken
ACE-remmers, met name captopril
alfuzosine
alizapride
Antidepressiva, zoals amitriptyline, imipramine, lithiumzouten, trazodon
Antihistaminica, zoals alimemazine, cetirizine, clemastine, cyproheptadine, levocabastine, promethazine
Centraalwerkende antihypertensiva, met name clonidine, methyldopa
Anti-Parkinsonmiddelen, zoals amantadine, biperideen, carbidopa, levodopa, orfenadrine
Antipsychotica, met name fenothiazinen en zuclopentixol
Anxiolytica, zoals alprazolam
carbamazepine
Cytostatica
Diuretica, met name lisdiuretica
itraconazol
Narcotische analgetica, zoals methadon, morfine
NSAID's
ondansetron
Parasympathicolytica, zoals atropine, cyclopentolaat, glycopyrronium, oxybutynine, scopolamine, tropicamide
Protonpompremmers, zoals lansoprazol, omeprazol
Centraalwerkende spierrelaxantia, zoals baclofen, tizanidine
Sympathicomimetica, zoals xylometazoline 

Er zijn een groot aantal geneesmiddelen die op lichen planus gelijkende veranderingen van het mondslijmvlies kunnen veroorzaken (zie tabel 3).2-4 27 Deze veranderingen bestaan uit witte of witrode, vaak streepvormige plekjes op het mondslijmvlies. In tegenstelling tot 'echte' lichen planus verdwijnen de lichenoïde veranderingen van het slijmvlies na het staken van het oorzakelijke geneesmiddel. Verschillende onderzoeken tonen dat een abnormale cellulaire immuunrespons de oorzaak is van idiopathische lichenoïde reacties en dat sommige geneesmiddelen een dergelijke immuunrespons in gang kunnen zetten.28-30

Tabel 3. Geneesmiddelen die lichenoïde reacties kunnen veroorzaken
Antibiotica, zoals streptomycine, tetracyclinen
Antihypertensiva, zoals ACE-remmers, ß-blokkers, methyldopa, nifedipine en diuretica, zoals furosemide, spironolacton, thiaziden
Antipsychotica, zoals fenothiazinen
Antireumatica, zoals chloroquine, fenylbutazon, goudverbindingen, penicillamine
NSAID's, zoals diclofenac, indometacine, naproxen
Orale bloedglucoseverlagende middelen, zoals sulfonylureumderivaten, tolbutamide
Diverse andere middelen, zoals allopurinol, carbamazepine, dapson, kinidine, lithiumzouten, meprobamaat, pravastatine 

Orale candidiasis (candidiasis mucosae oris), hetzij in de pseudo-membraneuze hetzij in de erythemateuze vorm, kan worden veroorzaakt door het langdurige gebruik van breedspectrumantibiotica, corticosteroïden (vooral de inhalatiecorticosteroïden) en immunosuppressiva of cytostatica.


Smaakstoornissen kunnen verschillende, moeilijk te achterhalen, oorzaken hebben. Zo kunnen lokale chemische beschadiging van de mucosa, beschadiging van de smaakreceptoren of aandoeningen die de vernieuwingscyclus van de smaakreceptorcellen verstoren (virusinfecties, oncolytica) de smaak aantasten. Ook de perceptie van vreemde stoffen die in het speeksel worden uitgescheiden bepalen de smaak. Een voorbeeld hiervan is penicillamine dat een metaalsmaak geeft. Geneesmiddelen die een effect hebben op de aanwezigheid van spoorelementen, zoals zink, koper en nikkel, veranderen op een of andere wijze de interactie tussen smaakstoffen en membraaneiwitten van smaakreceptoren. Met name zinkdeficiëntie lijkt een belangrijke rol te spelen. ACE-remmers vormen een groep geneesmiddelen die relatief vaak smaakstoornissen veroorzaken. Zij binden zich aan het zinkion in het ACE-molecuul en in sommige gevallen kan zinksuppletie de bijwerking verhelpen. In de meeste gevallen zijn smaakstoornissen reversibel, maar het herstel kan enige weken duren.1
Daarnaast zijn er een groot aantal andere geneesmiddelen (zie tabel 4) die aanleiding kunnen geven tot smaakveranderingen of smaakverlies.31-36 Hoe dit in zijn werk gaat, is meestal niet bekend.

Tabel 4. Geneesmiddelen die smaakveranderingen of smaakverlies kunnen veroorzaken
Anti-aritmica, zoals flecaïnide, propafenon
Antibiotica, zoals cefalosporinen (cefamandol, cefpirom), chinolonen (ciprofloxacine, norfloxacine), rifabutine
Antihypertensiva, zoals ACE-remmers, amiloride, diltiazem, hydrochloorthiazide, nifedipine, propranolol, spironolacton
Antimycotica, zoals amfotericine B, griseofulvine, itraconazol, terbinafine
Antiprotozoica, zoals metronidazol, pentamidine
Antireumatica, zoals fenylbutazon, penicillamine
NSAID's, zoals ibuprofen, naproxen, piroxicam
Hypnotica, zoals flurazepam, triazolam, zopiclon
Oncolytica, zoals bleomycine, cisplatine, 5-fluorouracil, methotrexaat
Orale bloedsuikerverlagende middelen, zoals glipizide, metformine
Protonpompremmers, zoals lansoprazol, omeprazol
Diverse andere middelen, zoals acetazolamide, allopurinol, beclometason, carbamazepine, carbimazol, chloorhexidine, ciclosporine, clofibraat, dipyridamol, etidroninezuur, glycopyrronium, levodopa, lithiumzouten, morfine, nedocromil, nitroglycerine, paroxetine, procaïne, sibutramine, sumatriptan 

Een slechte adem (halitose of fetor ex ore) kan soms worden veroorzaakt door het gebruik van geneesmiddelen (zie tabel 5). Onaangename geuren worden vaak veroorzaakt door zwavel bevattende eiwitten die bacterieel worden gehydrolyseerd waardoor allerlei sulfiden ontstaan. De vorming en het vrijkomen van deze vluchtige verbindingen is mede afhankelijk van de samenstelling van de mondflora, de orale pH en de hoeveelheid en samenstelling van het speeksel. Vluchtige stoffen kunnen ook via pulmonale excretie in de uitademingslucht komen. Knoflook is hiervan het bekendste voorbeeld. Ook kunnen verschillende geneesmiddelen, zoals geneesmiddelen die zwavel- of joodverbindingen bevatten en vitamine B-preparaten een specifieke halitose veroorzaken.1 37
Daarnaast kunnen geneesmiddelen secundair aanleiding geven tot een slechte adem. Bijvoorbeeld door het veroorzaken van een droge mond, zoals tricyclische antidepressiva, waardoor microbiële afbraakproducten zich ophopen38 of door het induceren van een orofaryngeale candidiasis (zie aldaar).1 37 

Tabel 5. Geneesmiddelen die een slechte adem kunnen veroorzaken
Antidepressiva, zoals clomipramine, lithiumzouten
Antimycotica, zoals griseofulvine
Antiretrovirale middelen, zoals indinavir
Nitraten, zoals isosorbidedinitraat,39 isosorbidemononitraat
Jodium bevattende geneesmiddelen, zoals amiodaron en kaliumjodide
Vitamine B-preparaten
Diverse andere middelen, zoals dimethylsulfoxide, disulfiram, penicillamine, succimer 

De meeste verkleuringen betreffen vooral het tongslijmvlies en worden veroorzaakt door kleurstoffen in de voeding. Chloorhexidine- en waterstofperoxidemondspoeling kunnen een bruingele verkleuring veroorzaken. Overige geneesmiddelen die tot verkleuringen kunnen leiden zijn opgenomen in tabel 6.40 Metalen, zoals zilver, bismut, lood, kwik, koper en zink, kunnen verkleuringen van vooral de tandvleeszoom of mucosa geven. Er is dan over het algemeen sprake van vergiftiging.
De verdeling en hoeveelheid melanine in gingiva en mucosa verschilt per ras en wordt beïnvloed door verschillende aandoeningen. Zilveramalgaam (materiaal voor vullingen), dat via een beschadiging onder het slijmvlies terecht komt, kan leiden tot een blauwzwarte verkleuring (amalgaamtatoeage). 

Tabel 6. Geneesmiddelen die verkleuring of pigmentatie van het mondslijmvlies kunnen veroorzaken
ACTH (adenocorticotroop hormoon)
Anti-epileptica
busulfan
chloorhexidine
chloroquine
Fenothiazinen
mepacrine (=quinacrine)
minocycline
Orale anticonceptiva 

Het chronische gebruik van de volgende middelen vergroten (in de meeste gevallen onbedoeld) het bloedingsrisico door verlenging van de bloedingstijd: acetylsalicylzuur, dipyridamol, NSAID's en clopidogrel.
Bij chirurgie in de mondholte is een optimale hemostase van groot belang. Daarom moet men, afhankelijk van de soort ingreep, overwegen of het (chronische) gebruik van deze middelen voor de ingreep kan worden gestaakt. Het spreekt voor zich dat hierbij ook het nadelige effect van het staken van deze middelen dient te worden betrokken. Vanwege de irreversibele effecten van acetylsalicylzuur en clopidogrel op de bloedplaatjes, moet men overwegen of met het gebruik van deze middelen (ten minste één week) voor de ingreep kan worden gestaakt. NSAID's dienen, afhankelijk van de uitscheidingshalveringstijd en dosering, een tot drie dagen voor de ingreep (tijdelijk) te worden gestaakt. In dit artikel wordt verder niet ingegaan op het beleid bij patiënten die antistollingsmedicatie (acenocoumarol en fenprocoumon) gebruiken en bij wie een bloedige tandheelkundige ingreep moet worden uitgevoerd.


Stomatitis is een acute of chronische ontsteking van het mondslijmvlies, die wordt gekenmerkt door erytheem, ulcera of erosies (bullae van de mucosa gaan snel over in ulcera). Elk gebied kan zijn aangedaan. Indien het tandvlees erbij is betrokken, spreekt men van gingivostomatitis. Stomatitis kan samenhangen met het gebruik van geneesmiddelen. Dan wordt gesproken van stomatitis medicamentosa. Deze kan ontstaan op basis van zowel allergische als toxische reacties.3 4
Contactovergevoeligheid kan optreden bij acetylsalicylzuur, kaliumzouten, sublinguale of zuigtabletten en bij tandpasta’s, mondspoelwaters en smaakstoffen, zoals mint en kaneel.1 20 Een meer gegeneraliseerde overgevoeligheidsreactie kan zich uiten in het zogenoemde erythema exsudativum multiforme (EEM). Dit is een huidaandoening die gepaard gaat met uitgebreide erosieve, afteuze en crusteuze laesies van lippen en mondslijmvlies. Een klinisch ernstige vorm van EEM noemt men het syndroom van Stevens-Johnson. Daarbij is tevens sprake van koorts en conjunctivitis met soms dodelijke afloop. Geneesmiddelen die EEM kunnen veroorzaken, zijn vermeld in tabel 7.41-59
Bij het gebruik van cytostatica is er sprake van een toxisch effect op sneldelende weefsels, zoals de mucosa.20 60 Door de neutropenie neemt ook de kans op orale infecties toe. Behandeling met cytostatica leidt daardoor frequent tot stomatitis. 

Tabel 7. Geneesmiddelen die EEM of andere vormen van stomatitis kunnen veroorzaken
Antibiotica, zoals cefalexine, cefpodoxim, clindamycine, co-trimoxazol, isoniazide, nitrofurantoïne, penicillinen (amoxicilline),
sulfonamiden, tetracyclinen
Antidepressiva, zoals doxepine, fluoxetine, mianserine, sertraline, trazodon
Anti-epileptica, zoals barbituraten, carbamazepine, fenytoïne, lamotrigine
Antihypertensiva, zoals ACE-remmers (captopril), diuretica (furosemide en thiaziden), methyldopa, ß-blokkers (propranolol), Calciumantagonisten, zoals diltiazem, nifedipine, verapamil
Antimycotica, zoals fluconazol, griseofulvine, terbinafine
Antireumatica, zoals chloroquine, fenylbutazon, goudverbindingen (aurothiomalaat), penicillamine
NSAID's, zoals acetylsalicylzuur, diclofenac, ibuprofen, naproxen
Protonremmers, zoals lansoprazol, omeprazol
Diverse andere middelen, zoals allopurinol, cimetidine, codeïne, cytostatica, fenothiazinen, filgrastim (GCSF), meprobamaat, nicorandil, orale anticonceptiva, salicylaten, sulfonylureumderivaten, theofylline 

Verkleuring van het gebit door geneesmiddelen kan worden onderscheiden in een reversibele (extrinsieke) en irreversibele (intrinsieke) vorm.
Tetracyclinen, zoals doxycycline en minocycline, zijn berucht als veroorzakers van blijvende tandverkleuring door vorming van een tetracycline-calcium-orthofosfaatcomplex. De verkleuring kan variëren van geelgroen tot grijsbruin. Deze bijwerking speelt alleen een rol bij gebruik tijdens de ontwikkeling van de tandkiemen, dat wil zeggen tot een leeftijd van ongeveer acht jaar.20 61 In deze periode kunnen ook fluorideverbindingen, zoals gebruikt ter preventie van cariës, irreversibele kalkwitte verkleuringen van het glazuur veroorzaken (fluorose). De kans hierop neemt toe, indien natriumfluoride in doseringen van meer dan 1 mg per dag wordt toegepast.62
Reversibele tandverkleuring is te verwijderen door polijsten van het gebit. Dit kan nodig zijn bij het gebruik van vloeibare ijzerpreparaten,63 bij langdurig gebruik van chloorhexidinemondspoeling64  en bij orale antibiotica, met name amoxicilline in vloeibare vorm.65 Vergelijkend onderzoek tussen de chloorhexidine-oplossingen van 0,12% en 0,2% toont overigens geen risicoverschil in het optreden van reversibele tandverkleuringen.66 67


Bij onvoldoende mondhygiëne kan chronische gingivitis ontstaan, hetgeen vaak gepaard gaat met enige hyperplasie van het tandvlees. Een dergelijke tandvleeshyperplasie kan echter ook worden veroorzaakt of versterkt door bepaalde geneesmiddelen. Het meest bekende geneesmiddel in dit verband is fenytoïne, een anti-epilepticum.68 Volgens een van de theorieën leidt fenytoïne tot een overproductie van collageen of, tegengesteld, tot een afname van de collagenaseactiviteit.69 Waarom dit fenomeen zich met name in het tandvlees voordoet, is niet bekend. De hyperplasie ten gevolge van fenytoïne wordt verergerd door een slechte mondhygiëne en kan worden verminderd door een goede mondhygiëne/reiniging, hoewel volledige genezing hierdoor doorgaans niet wordt bereikt.
Een ander bekend geneesmiddel dat kan leiden tot tandvleeshyperplasie, is ciclosporine, een immunosuppressivum.70 71
Ten slotte kunnen ook calciumantagonisten leiden tot tandvleeshyperplasie. Bekende voorbeelden hiervan zijn amlodipine, diltiazem, felodipine en nifedipine.72 Evenals bij de eerder genoemde middelen die tot tandvleeshyperplasie kunnen leiden, treedt regressie op na het staken van de medicamenteuze behandeling. Daarnaast is het van belang een optimale mondhygiëne na te leven.
Wanneer het niet mogelijk is om de medicatie aan te passen, is het soms noodzakelijk het hyperplastische gingivaweefsel chirurgisch te verwijderen. 


Dit is een aandoening waarbij een branderig gevoel op de tong (glossopyrosis), lippen, verhemelte of keel bestaat zonder dat er sprake is van zichtbare afwijkingen in de mond. Een enkele maal lijkt de sensatie van een branderig gevoel in tong of mond te worden veroorzaakt door het gebruik van met name ACE-remmers, zoals captopril. Ook van nicotinezuuresters (nicorandil, acipimox, xantinolnicotinaat) en het conserveermiddel sorbinezuur is dit beschreven.73 Het mechanisme dat tot deze bijwerking leidt, is onbekend.

 

Aandachtspunten

Veel geneesmiddelen kunnen aandoeningen in de mondholte veroorzaken. Bij vrijwel al deze aandoeningen spelen echter meerdere factoren mee, waardoor de rol van geneesmiddelen niet zonder meer duidelijk is. Een tijdsrelatie is niet in alle gevallen even evident, zodat stoppen met de therapie vaak de enige mogelijkheid is om aanwijzingen te verkrijgen voor een oorzakelijk verband, eventueel gevolgd door hernieuwde blootstelling. In sommige gevallen is staken van de therapie echter niet mogelijk en kunnen de bijwerkingen uitsluitend symptomatisch worden behandeld.74
Alvorens een aandoening in de mond toe te schrijven aan een bijwerking van een bepaald geneesmiddel, zal eerst moeten worden nagegaan of deze aandoening niet het gevolg is van een ziekte waaraan de patiënt lijdt.  

 

Trefwoorden: bijwerkingen in de mond, angio-oedeem, cariës, droge mond of speekselvloed, lichenoïde reacties, orale candidiasis, smaakstoornissen, slechte adem, pigmentaties van het slijmvlies, stollingsstoornissen, stomatitis, tandverkleuring, tandvleeshyperplasie, tong- en mondbranden.

 

Stofnaam Merknaam®

Tabel 1

acetylsalicylzuur  merkloos, Alka-Seltzer, Aspegic, Aspirine, Aspro, Cardegic 
alteplase  Actilyse 
cyproteron  merkloos, Androcur 
diltiazem  merkloos, Diloc, Surazem, Tiadil, Tildiem 
droperidol  Dehydrobenzperiodol 
esomeprazol  Nexium 
flurbiprofen  Froben 
hydrocortison  merkloos, Buccalsone, Solu-Cortef, Locoid 
ibuprofen  merkloos, Brufen, Ibosure, Zafen 
influenzavaccin  Griepvaccin huisartsencampagne, Influvac, Vaxigrip 
lansoprazol  Prezal 
mianserine  merkloos, Tolvon 
midazolam  merkloos, Dormicum 
ofloxacine  Trafloxal, Tarivid 
omeprazol  merkloos, Losec 
risperidon  Risperdal 
streptokinase  Kabikinase, Streptase 

Tabel 2

alfuzosine  Urion, Xatral 
alimemazine,  Nedeltran 
alizapride  Litican 
alprazolam  merkloos, Xanax 
amantadine  Symmetrel 
amitriptyline  merkloos, Sarotex, Tryptizol 
atropine  merkloos, Atropine FNA 
baclofen  merkloos, Lioresal 
biperideen,  Akineton 
captopril  merkloos, Capoten 
carbamazepine  merkloos, Carbymal, Tegretol 
carbidopa  grondstof in comb. met levodopa Madopar, Sinemet 
cetirizine  Zyrtec 
clemastine,  Tavegil 
clonidine  merkloos, Catapresan, Dixarit 
cyclopentolaat  Cyclogyl, Cyclomydri 
cyproheptadine  Periactin 
esomeprazol  Nexium 
glycopyrronium  Robinul 
imipramine  merkloos, Tofranil 
itraconazol  merkloos, Trisporal 
levocabastine  Livocab 
methadon  Symoron 
methyldopa  merkloos, Aldomet 
morfine  merkloos, Kapanol, MS Contin, Noceptin, Sevredol Skenan SR 
ondansetron  Zofran 
orfenadrine  merkloos 
oxybutynine  merkloos, Dridase 
promethazine  merkloos, Phenergan 
scopolamine  Scopoderm TTS 
tizanidine  Sirdalud 
trazodon  Trazolan 
tropicamide  merkloos 
xylometazoline  merkloos, Otrivin, Xylo-COMOD, Xylometazoline FNA 
zuclopentixol  Cisordinol 

Tabel 3

allopurinol  merkloos, Apurin, Zyloric 
carbamazepine  merkloos, Carbymal, Tegretol 
chloroquine  Nivaquine 
dapson  merkloos 
diclofenac  merkloos, Cataflam, Voltaren 
fenylbutazon  Butazolidin, Fenylbutazon FNA 
furosemide  merkloos, Fusid, Lasiletten, Lasix 
indometacine  merkloos, Dometin, Indocid Indocollyre, Indometacine FNA,Indoptol 
kinidine  merkloos, Cardioquin, Kinidine Durettes 
meprobamaat  merkloos 
methyldopa  merkloos, Aldomet 
naproxen  merkloos, Naprocoat, Naprosyne, Naprovite, Nycopren 
nifedipine  merkloos, Adalat 
penicillamine  Gerodyl, Kelatin 
pravastatine  Selektine 
spironolacton  merkloos, Aldactone 
tolbutamide  merkloos, Rastinon 

Tabel 4

5-fluorouracil  merkloos, Fluracedyl 
acetazolamide  merkloos, Diamox, Glaupax 
allopurinol  merkloos, Apurin, Zyloric 
amiloride  alleen in combinatie met hydrochloorthiazide 
amfotericine B  Abelcet, AmBisome, Amphocil, Fungizone 
beclometason  merkloos, Aerobec, Becloforte, Beclometason FNA, Beconase, Becotide, Qvar 
bleomycine  merkloos 
carbamazepine  merkloos, Carbymal, Tegretol 
carbimazol  merkloos 
cefamandol  Mandol 
cefpirom  Cefrom 
chloorhexidine  merkloos, Chloorhexidine FNA, Corsodyl 
ciclosporine  Neoral, Sandimunne 
ciprofloxacine  Ciloxan, Ciprok, Ciproxin 
cisplatine  merkloos, Platinol, Platosin 
clofibraat  merkloos 
diltiazem  merkloos, Diloc, Surazem, Tiadil, Tildiem 
dipyridamol  merkloos, Persantin 
fenylbutazon  Butazolidin, Fenylbutazon FNA 
flecaïnide  Tambocor 
flurazepam  merkloos, Dalmadorm 
glipizide  Glibenese 
glycopyrronium  Robinul 
griseofulvine  merkloos 
hydrochloorthiazide  merkloos, Esidrex 
ibuprofen  merkloos, Brufen, Ibosure, Zafen 
itraconazol  Trisporal 
metformine  merkloos, Glucophage 
methotrexaat  merkloos, Emthexate, Ledertrexate 
metronidazol  merkloos, Elyzol, Flagyl, Rozex 
morfine  merkloos, Kapanol, MS Contin, Noceptin, Sevredol Skenan SR 
naproxen  merkloos, Naprocoat, Naprosyne, Naprovite, Nycopren 
nedocromil  Tilade, Tilavist 
nifedipine  merkloos, Adalat 
nitroglycerine  merkloos, Estaro, Glytrin, Nitro 'Pohl', Nitra-Dur, Nitrolinquaal, 
  Nitrostat, Transiderm Nitro, Trinipatch 
norfloxacine  Chibroxol, Noroxin 
paroxetine  Seroxat 
penicillamine  Gerodyl, Ketalin 
pentamidine  Pentacarinat 
piroxicam  merkloos, Brexine, Feldene 
propafenon  merkloos, Rytmonorm 
propranolol  merkloos, Inderal 
rifabutin  Mycobutin 
spironolacton  merkloos, Aldactone 
sibutramine  Reductil 
sumatriptan  Imigran 
terbinafine  Lamisil 
triazolam  Halcion 
zopiclon  merkloos, Imovane 

Tabel 5

amiodaron  merkloos, Cordarone 
clomipramine  merkloos, Anafranil 
disulfiram  Antabus, Refusal 
griseofulvine  merkloos 
indinavir  Crixivan 
isosorbidedinitraat  merkloos, Cedocard, Isordil, Prodicard 
isosorbidemononitraat  merkloos, Mono-Cedocard, Promocard 

Tabel 6

busulfan  Myleran 
chloorhexidine  merkloos, Chloorhexidine FNA, Corsodyl 
chloroquine  Nivaquine 
minocycline  merkloos, Aknemin, Minocin, Minotab 

Tabel 7

acetylsalicylzuur  merkloos, Alka-Seltzer, Aspegic, Aspirine, Aspro, Cardegic 
allopurinol  merkloos, Apurin, Zyloric 
amoxicilline  merkloos, Clamoxyl, Flemoxin 
aurothiomalaat  Auromyose 
captopril  merkloos, Capoten 
carbamazepine  merkloos, Carbymal, Tegretol 
cefalexine  Keforal 
cefpodoxim  Orelox 
chloroquine  Nivaquine 
cimetidine  merkloos, Tagamet 
clindamycine  merkloos, Dalacin C 
codeïne  merkloos 
co-trimoxazol  merkloos, Bactrimel, Eusaprim, Sulfotrim, 
diclofenac  merkloos, Cataflam, Voltaren 
diltiazem  merkloos, Diloc, Surazem, Tiadil, Tildiem 
doxepine  Sinequan 
fenylbutazon  Butazolidin, Fenylbutazon FNA 
fenytoïne  merkloos, Diphantoine Z, Epanutin 
filgrastim  Neupogen 
fluconazol  Diflucan 
fluoxetine  merkloos, Prozac 
flurbiprofen  Froben 
furosemide  merkloos, Fusid, Lasiletten, Lasix 
griseofulvine  merkloos 
ibuprofen  merkloos, Brufen, Ibosure, Zafen 
isoniazide  merkloos 
lamotrigine  Lamictal 
lansoprazol  Prezal 
meprobamaat  merkloos 
methyldopa  merkloos, Aldomet 
mianserine  merkloos, Tolvon 
naproxen  merkloos, Naprocoat, Naprosyne, Naprovite, Nycopren 
nicorandil  Ikorel 
nifedipine  merkloos, Adalat 
nitrofurantoïne  merkloos, Furabid, Furadantine 
penicillamine  Gerodyl, Kelatin 
propranolol  merkloos, Inderal 
sertraline  Zoloft 
terbinafine  Lamisil 
theofylline  merkloos, Euphyllin, Theolair, Theolin 
trazodon  Trazolan 
verapamil  merkloos, Geangin, Isoptin 

Overige stof- en merknamen

acenocoumarol  merkloos, Sintrom 
acipimox  Nedios 
amlodipine  Norvasc 
carbacholinium  merkloos, Isopto Carbachol, Miostat 
clopidogrel  Iscover, Plavix 
clozapine  merkloos, Leponex 
distigmine  Ubretid 
felodipine  Plendil, Renedil 
fenprocoumon  merkloos, Marcoumar 
metoclopramide  merkloos, Primperan 
natriumfluoride  merkloos, Dagra Fluor, Elmex mondwater en gel, Fluortabletten, Natriumfluoride FNA, 
  Procal, Zymaflour 
pilocarpine  merkloos, Salagen 
pyridostigmine  Mestinon 
rivastigmine  Exelon 
xantinolnicotinaat  merkloos, Complamin 
waterstofperoxide  merkloos, Waterstofperoxide FNA 

1. Swart EL, et al. De mond vol bijwerkingen. Pharm Weekbl 1995; 130: 289-295.
2. Rawlins MD, et al. Pathogenesis of adverse drug reactions. In: Davies DM (ed.). Textbook of adverse drug reactions. Oxford: Oxford University Press, 1977: 44.
3. Dukes MN, et al (eds.). Side effects of drugs (14th ed.). Amsterdam: Elsevier, 2000.
4. Dukes MN, et al (eds.). Bijwerkingen van geneesmiddelen. Amsterdam: Elsevier, 1994.
5. Leibovitch G, et al. Severe facial oedema and glossitis associated with mianserin. Lancet 1989; 2: 871-872.
6. Alroe C, et al. Metoclopramide and prochlorperazine: 'the blue-tongue sign'. Med J Aust 1989; 150: 724-725.
7. Bowlby HA, et al. Angioedema and urticaria associated with omeprazole confirmed by drug rechallenge. Pharmacotherapy 1994; 14: 119-122.
8. Odeh M, et al. Urticaria and angioedema induced by low-molecular-weight heparin. Lancet 1992; 340: 972-973.
9. Blais C Jr, et al. Serum metabolism of bradykinin and des-Arg9-bradykinin in patients with angiotensin-converting enzyme inhibitor-associated angioedema. Immunopharmacology 1999;293-302.
10. Nussberger J, et al. Plasma bradykinin in angio-oedema. Lancet 1998; 351: 1693-1697.
11. Warner KK, et al. Angiotensin II receptor blockers in patients with ACE inhibitor-induced angioedema. Ann Pharmacother 2000; 34: 526-528.
12. Cooney C, et al. Angio-oedema associated with risperidone. BMJ 1995; 311: 1204.
13. Perez Roldán F, et al. Lansoprazole and glottis edema. Am J Gastroenterol 1999; 94: 1995.
14. Rudolf J, et al. Orolingual angioneurotic edema following therapy of acute ischemic stroke with alteplase. Neurology 2000; 55: 599-600.
15. Messerli FH, et al. Vasopeptidase inhibition and angio-oedema. Lancet 2000; 356: 608-609.
16. Leibovitch G, et al. Severe facial oedema and glossitis associated with mianserin. Lancet 1989; 2: 871-872.
17. Roberts IF, et al. Relation between medicines sweetened with sucrose and dental disease. BMJ 1979; 2: 14-16.
18. Maguire A, et al. Dental health of children taking antimicrobial and non-antimicrobial liquid oral medication long-term. Caries Res 1996; 30: 16-21.
19. Bigeard L. The role of medication and sugars in pediatric dental patients. Dent Clin North Am 2000; 44: 443-456.
20. Hay KD, et al. Spectrum of oral disease induced by drugs and other bioactive agents. Diagnosis and management. Drugs 1983; 26: 268-277.
21. Sreebny LM, et al. Xerostomia. A neglected symptom. Arch Intern Med 1987; 147: 1333-1337.
22. Vissink A, et al. Xerostomie. I. Oorzaken en klinische implicaties. Ned Tijdschr Geneeskd 1985; 129: 2010-2013.
23. Sreebny LM, et al. A reference guide to drugs and dry mouth. Gerodontology 1986; 5: 75-99.
24. Vissink A, et al. De droge mond. De mogelijk oorzakelijke rol van geneesmiddelen. Ned Tijdschr Tandheelkd 1992; 99: 103-112.
25. Davydov L, et al. Clozapine-induced hypersalivation. Ann Pharmacother 2000; 34: 662-665.
26. Rogers DP, et al. Therapeutic options in the treatment of clozapine-induced sialorrhea. Pharmacotherapy 2000; 20: 1092-1095.
27. Burgess JA, et al. Pharmacological management of recurrent oral mucosal ulceration. Drugs 1990; 39: 54-65.
28. Keough GC, et al. Pravastatin-induced lichenoid drug eruption. Cutis 1998; 61: 98-100.
29. Kimyai-Asadi A, et al. Critical overview: adverse cutaneous reations to psychotropic medications. J Clin Psychiatry 1999; 60: 714-725.
30. Thompson DF, et al. Drug-induced lichen planus. Pharmacotherapy 1994; 14: 561-571.
31. Zegarelli EV. Diseases of the oral cavity. In: Speight TM (ed.). Avery's drug treatment, 3th ed. Auckland: Adis Press Ltd, 1987: 418-438.
32. Griffin JP. Drug-induced disorders of taste. Adverse Drug React Toxicol Rev 1992; 11: 229-239.
33. Schiffman SS. Taste and smell in disease (second of two parts). N Engl J Med 1983; 308: 1337-1343.
34. Bicknell JM, et al. Taste disorder from zinc deficiency after tonsillectomy. West J Med 1988; 149: 457-460.
35. Ship JA, et al. Age, gender, medical treatment, and medication effects on smell identification. J Gerontol 1993; 48: M26-32.
36. Ackerman BH, et al. Disturbances of taste and smell induced by drugs. Pharmacotherapy 1997; 17: 482-496.
37. Ru VJ de, et al. Onaangename lichaamsgeuren. III. Fetor ex ore. Ned Tijdschr Geneeskd 1986: 130: 955-957.
38. Replogle WH, et al. Halitosis. Am Fam Physician 1996; 53: 1215-1218, 1223.
39. Bauman D. Halitosis from isosorbide dinitrate. JAMA 1975; 234: 482.
40. Kleinegger CL, et al. Oral mucosal hyperpigmentation secondary to antimalarial drug therapy. Oral Surg Oral Med Oral Pathol Oral Radiol Endod 2000; 90: 189-194.
41. Laskaris G, et al. Drug-induced blistering oral lesions. Clin Dermatol 1993; 11: 545-550.
42. Bianchine JR, et al. Drugs as etiologic factors in the Stevens-Johnson syndrome. Am J Med 1968; 44: 390-405.
43. Araujo OE, et al. Stevens-Johnson syndrome. J Emerg Med 1984; 2: 129-135.
44. Rzany B, et al. Stevens-Johnson syndrome after terbinafine therapy. J Am Acad Dermatol 1994, 30: 509.
45. Morris BA, et al. Erythema multiforme major following use of diclofenac. CMAJ 1985; 133: 665.
46. Davidson NJ, et al. Stevens-Johnson syndrome and amoxycillin. BMJ 1986; 292: 380.
47. Gussenhoven MJ, et al. Stevens-Johnson syndrome after fluconazole. Lancet 1991; 338: 120.
48. Stern R, et al. Cutaneous adverse reactions associated with calcium channel blockers. Arch Intern Med 1989; 149: 829-832.
49. Mori T, et al. Erythema exsudativum multiforme induced by granulocyte colony-stimulating factor in an allogeneic peropheral blood stem cell donor. Bone Marrow Transplant 2000; 26: 239-240.
50. Brook U. Stevens-Johnson syndrome and abnormal root development: a case report. Int J Paediatr Dent 1994; 4: 101-103.
51. Brook U, et al. Development of severe Stevens-Johnson syndrome after administration of slow-release theophylline. Pediatr Dermatol 1989; 6: 126-129.
52. Stern R, et al. Cutaneous adverse reactions associated with calcium channel blockers. Arch Intern Med 1989; 149: 829-832.
53. Gonski PN. Stevens-Johnson syndrome induced by verapamil. Med J Aust 1992;156: 672.
54. Lin AY, et al. Verapamil-associated Stevens-Johnson syndrome. DICP 1989; 23: 987-988.
55. Kurkcuoglu N, et al. Erythema multiforme after verapamil treatment. J Am Acad Dermatol 1991; 24: 511-512.
56. Kitamura K, et al. Cutaneous reactions induced by calcium channel blocker: high frequency of psoriasiform eruptions. J Dermatol 1993; 20: 1279-1286.
57. Murray KM, et al. Cephalexin-induced Stevens-Johnson syndrome. Ann Pharmacother 1992; 26: 1230-1233.
58. Mukul, Verma G. Propranolol induced Steven-Johnson syndrome. J Assoc Physicians India 1989; 37: 797-798.
59. Zukervar P, et al. The Stevens-Johnson syndrome from maprotiline and propranolol? J Toxicol Clin Exp 1990; 10: 169-172.
60. Kinzie BJ. Treatment of stomatitis associated with antineoplastic-drug therapy. Clin Pharm 1988; 7: 14-17.
61. Zaadnoordijk RW. Leeftijdsgrens bij tetracyclinetoediening. Pharm Weekbl 1988; 123: 471-472.
62. Pendrys DG. Dental fluorosis in perspective. J Am Dent Assoc 1991; 122: 63-66.
63. Advokaat JG. Tandverkleuring door ijzer. Pharm Weekbl 1983; 118: 1029-1030.
64. Addy M, et al. Staining and antimicrobial properties in vitro of some chlorhexidine formulations. Clin Prev Dent 1991; 13: 13-17.
65. Meyboom RH, et al. Reversibele tandverkleuring tijdens oraal gebruik van antibiotica. Ned Tijdschr Geneeskd 1996; 140: 207-209.
66. Mendieta,C, et al. Comparison of 2 chlorhexidine mouthwashes on plaque regrowth in vivo and dietary staining in vitro. J Clin Periodontol 1994; 21: 296-300.
67. Smith RG, et al. Comparative staining in vitro and plaque inhibitory properties in vivo of 0.12% and 0.2% chlorhexidine mouthrinses. J Clin Peridontol 1995; 22: 613-617.
68. Seymour RA. Drug-induced gingival overgrowth. Adverse Drug React Toxicol Rev 1993; 12: 215-232.
69. Marshall RI, et al. Medication induced gingival overgrowth. Oral Dis 1998; 4: 130-151.
70. Thomason JM, et al. The prevalence and severity of cyclosporin and nifedipine-induced gingival overgrowth. J Clin Periodontol 1993; 20: 37-40.
71. Wong W, et al. Resolution of cyclosporin-induced gingival hypertrophy with metronidazole. Lancet 1994; 343: 986.
72. Tam IM, et al. Calcium-channel blockers and gingival hyperplasia. Ann Pharmacotherapy 1992; 26: 213-214.
73. Haustein UF. Burning mouth syndrome due to nicotinic acid esters and sorbic acid. Contact Dermatitis 1988; 19: 225-226.
74. Korstanje MJ. Drug-induced mouth disorders. Clin Exp Dermatol 1995; 20: 10-18.

Auteurs

  • mw drs E.L. Swart, prof. dr I. van der Waal, drs A.J. Wilhelm