onder medeverantwoordelijkheid van de redactiecommissie
In Gebu 2002; 36: 63-69 is aandacht geschonken aan Bijwerkingen van geneesmiddelen in de oogheelkunde. Oogheelkundige bijwerkingen van systemische medicatie zijn toen buiten beschouwing gebleven. Deze bijwerkingen worden nu in dit artikel behandeld. Evenals in het vorige artikel worden aan de bijwerkingen categorieën van wetenschappelijk bewijs toegekend, hetgeen de interpretatie van de gegevens vergemakkelijkt. Er wordt onderscheid gemaakt tussen reversibele en irreversibele bijwerkingen (Gebu 2002; 36: 125-127).
(Meestal) reversibele oogheelkundige bijwerkingen
Verminderde traansecretie en visus- en accommodatieklachten zijn het gevolg van alle geneesmiddelen met een parasympathicolytische werking, zoals atropine (ook gebruikt als mydriatische oogdruppel) [D, F], sommige antidepressiva (zowel tricyclische als specifieke serotonine-heropnameremmers) [D, F] en sommige anti-Parkinsonmiddelen [D, F].
Bruine neerslag rond of in de ogen is meestal het gevolg van fotosensibilisatie of fotoallergie. Reversibele (bruine) neerslagen in conjunctivae en corneae komen voor bij het gebruik van fenothiazinederivaten, zoals chloorpromazine [E] 5 6 en thioridazine [D], chloroquine [A] 7, indometacine [A] 8, tamoxifen [A] 9 en amiodaron [A] 10.
Klachten over bijziendheid of wazig zien kunnen voorkomen na het gebruik van diuretica [D, E] 11, sulfonamiden [E] 12, tetracyclinen [E] 13, corticosteroïden [F], bromocriptine [A] 14, acetylsalicylzuur [D, F], antidiabetica [D] en isotretinoïne [A, E] 15 16. Isotretinoïne wordt voorts in verband gebracht met permanente nachtblindheid, acute myopie en neuritis optica [E] 17.
Categorie van wetenschappelijk bewijs van bijwerkingen.
In tegenstelling tot hetgeen bij het effectiviteitsonderzoek het geval is (Gebu 1999; 33: 71-77 en Gebu 2001; 35: 74), is er bij het onderzoek naar bijwerkingen in het geheel geen consensus over de categorieën van wetenschappelijk bewijs ofwel 'level of evidence'.
Er zijn vaak onvoldoende gegevens bekend om de grootte van het risico van bepaalde bijwerkingen in de oogheelkunde te kunnen berekenen. Om toch een inschatting van het risico te kunnen maken, is het nodig de bron te kennen waaraan de bijwerking is ontleend. Zo is er bijvoorbeeld een verschil in risico tussen bijwerkingen op grond van een casuïstische mededeling of gegevens uit een patiëntcontrole-onderzoek of klinisch onderzoek. In dit artikel zal zoveel mogelijk bij elke bijwerking de bron ofwel het wetenschappelijke bewijs worden aangegeven met een letter. Hierbij is niet gestreefd naar volledigheid, maar wel naar het vergroten van de transparantie. Globaal kan echter wel worden aangehouden dat A de hoogste categorie van wetenschappelijk bewijs vertegenwoordigt. Zoals aangegeven, bestaat er over de hier aangegeven volgorde geen consensus.
A. Gerandomiseerd en gecontroleerd of ander klinisch onderzoek of meta-analyse daarvan.
B. Patiëntcontrole- of cohortonderzoek.
C. Uitgebreidere meldingen bij bijwerkingenbureaus of postmarketing surveillance (fase IV-onderzoek).
D. Registratiedossier (IB-tekst).
E. Casuïstische mededeling(en) of (beperkte) meldingen bij nationale bijwerkingenbureaus.
F. 'Expert opinion' (of gegevens ontleend aan leerboeken en overzichtsartikelen1-4 zonder duidelijke bronvermelding).
Subjectieve visuele waarnemingen, zoals lichtflitsen, kunnen zich voordoen na het gebruik van ß -blokkers [E] 18, verschillende andere antihypertensiva [D, F], digoxine [A, E] 19 20, flecaïnide [E] 21, chloroquine [D], gonadotrope hormonen [F] en antidepressiva [F]. Van het orale, niet steroïdale anti-inflammatoire geneesmiddel benzydamine is deze bijwerking ook bekend [F], maar thans is alleen nog de benzydaminecrème in de handel, waarbij deze bijwerking niet is gerapporteerd. Sildenafil kan tijdelijke visusklachten geven, zoals wazig zien, een gekleurde waas voor de ogen en een toename van de lichtgevoeligheid.[D]
Cytostatica, zoals fluorouracil, kunnen conjunctivitis geven in het begin van de behandeling, evenals epiphora ten gevolge van dacryostenose.[E] 22 23
Irreversibele oogheelkundige bijwerkingen
De hieronder aangegeven bijwerkingen zijn vaak irreversibel en niet altijd dosisafhankelijk.24 Het tijdig herkennen van een zich ontwikkelende toxische retinopathie of neuropathie behoort tot de voornaamste zorg van de behandelend arts. Het is belangrijk te waarschuwen voor visus- of leesstoornissen, of afwijkingen in het zien van kleuren of vervormd zien (Amsler-kaartje eventueel meegeven aan de patiënt), maar voor de vroege diagnostiek is vaak aanvullend onderzoek noodzakelijk.
In de dagelijkse oogheelkundige praktijk komen patiënten die de volgende middelen gebruiken geregeld ter controle: chloroquine (maculadegeneratie), prednison (glaucoom, cataract), ethambutol (opticusatrofie), amiodaron (opticusneuropathie) en vigabatrine (gezichtsvelddefecten). Gezichtsvelddefecten (vaak irreversibel) treden op bij ongeveer een derde van de met vigabatrine behandelde patiënten vanaf een maand tot meer dan zes jaar na het begin van de behandeling.[A] 25-28 [E] 29 Het optreden van deze bijwerking was aanleiding om de registratie van het middel te beperken (Gebu 1999; 33: 92).
Het is al langer bekend dat orale corticosteroïden zijn geassocieerd met het optreden van (irreversibele) lenstroebelingen ofwel cataract. Dit cataract is vrijwel altijd bilateraal. De belangrijkste factor die het ontstaan van dit cataract beïnvloedt, lijkt niet zozeer de dosering en de duur van het gebruik, maar een individueel bepaalde gevoeligheid.30 Corticosteroïden kunnen voorts de intraoculaire druk verhogen. Dat komt zowel na lokale [A] 31, alsook na orale toepassing voor [B] 32.
Netvliesbeschadiging die meestal irreversibel is, kan het gevolg zijn van chloroquine [A] 33, fenothiazinen, zoals chloorpromazine [E] 34 en thioridazine [E] 35, tamoxifen [D, E] 36, corticosteroïden, interferon [D] en psoralenen [F], zoals methoxsaleen.
Bij een door chloroquine veroorzaakte maculopathie daalt de gezichtsscherpte pas wanneer de zichtbare maculopathie met het typische 'bull's eye' (koeienogen) of schietschijf aspect tot volledige ontwikkeling is gekomen. Indien men de aanbevolen dagdosering afhankelijk van het lichaamsgewicht aanhoudt (niet meer dan 4 mg/kg per dag chloroquine en niet meer dan 6,5 mg/kg per dag hydroxychloroquine), worden de patiënten oogheelkundig bezien meestal niet in gevaar gebracht.37 Het is belangrijk de patiënt te waarschuwen voor eventuele visus- of leesstoornissen. In de literatuur zijn enkele honderden gevallen beschreven van retinopathie die waren geassocieerd met het gebruik van chloroquine en (het minder toxische) hydroxychloroquine.38
Er zijn diverse gevallen beschreven van verhoogde intraoculaire druk en acuut nauwe-kamerhoekglaucoom bij gebruik van tricyclische antidepressiva (clomipramine, imipramine) [E] 39 40 en ook van specifieke serotonine-heropnameremmers (fluoxetine, paroxetine en sertraline) [E] 41 (Gebu 2002; 36: 51-59). Topiramaat is ook in verband gebracht met bilateraal acuut nauwe-kamerhoekglaucoom [E] 42, alsmede met het optreden van acute myopie en retinale plooien [E] 43.
Afwijkingen van de oogzenuwen die niet altijd reversibel zijn, kunnen worden veroorzaakt door de tuberculostatica ethambutol [A, D] 44en isoniazide [E, D] 45 46, middelen voor de behandeling van maligne aandoeningen zoals vincristine [E] 47 en tamoxifen [E] 48, nitrofurantoïne [D], amiodaron [E] 49-51, tetracyclinen [F], nalidixinezuur (dat inmiddels uit de handel is), chlooramfenicol [E] 52, vitamine A [F], sulfonamiden [F], kinine [F] en NSAID's, zoals ibuprofen, indometacine en naproxen [E] 53. Het al dan niet optreden van deze bijwerkingen is niet altijd afhankelijk van de dosering en de toepassingsduur,24 maar er kan ook sprake zijn van een individuele gevoeligheid. Daarom zijn er geen adviezen met betrekking tot zogenoemde veilige doseringen te geven.
Langdurig gebruik van cytostatica kan talloze bijwerkingen in het oog geven, variërend van conjunctivitis, keratitis, fibrotische reacties in de traanwegen die meestal niet-reversibel zijn tot neuritis retrobulbaris en oftalmoplegie [D].
Plaatsbepaling
Systemisch toegediende geneesmiddelen kunnen bijwerkingen in of om het oog veroorzaken. De bijwerkingen van systemisch toegediende geneesmiddelen zijn reversibel of (bij langer durend gebruik) irreversibel. Patiënten die bepaalde geneesmiddelen chronisch gebruiken, dienen daarom regelmatig door de oogarts te worden gecontroleerd. Dat geldt voor chloroquine, prednison, ethambutol, amiodaron en vigabatrine, ook als deze geneesmiddelen in zogenoemde veilige doseringen worden toegepast.
Men dient zich te realiseren dat een deel van de gegevens over de bijwerkingen (en dat geldt ook voor de meer ernstige) berusten op casuïstiek. Omdat er sprake is van onderrapportage van bijwerkingen, is het werkelijke risico in de populatie vaak niet goed bekend. Daarom is het van belang om alle, ook vermoedelijke, bijwerkingen te melden aan de Stichting Lareb (Landelijke Registratie en Evaluatie van Bijwerkingen), Goudsbloemvallei 7, 5237 MH Den Bosch, tel. 073-6469700, fax 073-6426136, e-mail: info@lareb.nl of website: www.lareb.nl.
Stofnaam | Merknaam ® |
acetylsalicylzuur | merkloos, Alka-Seltzer, Aspégic, Aspirine, Aspro, Cardegic |
amiodaron | merkloos, Cordarone |
atropine | merkloos, Atropine oogdruppels FNA |
benzydamine | Tantum |
bromocriptine | Parlodel |
chlooramfenicol | merkloos |
chloorpromazine | merkloos, Chloorpromazine zetpil FNA, Largactil |
chloroquine | Nivaquine |
clomipramine | merkloos, Anafranil |
ethambutol | Myambutol |
flecaïnide | merkloos, Tambocor |
fluorouracil | merkloos, Efudix, Fluracedyl |
fluoxetine | merkloos, Prozac |
ibuprofen | merkloos, Advil, Brufen, Femapirin, Ibosure, Nurofen, Zafen |
imipramine | merkloos |
indometacine | merkloos, Dometin, Indocid, Indocollyre |
isoniazide | merkloos, Isoniazide drank FNA |
isotretinoïne | Roaccutane |
kinine | merkloos |
naproxen | merkloos, Aleve, Femex, Naprocoat, Naprosyne, Naprovite, Nycopren |
paroxetine | merkloos, Seroxat |
prednison | merkloos |
sertraline | Zoloft |
sildenafil | Viagra |
tamoxifen | merkloos, Nolvadex |
topiramaat | Topamax |
vigabatrine | Sabril |
<hr />
Literatuurreferenties
1. Rennie IG. Clinically important ocular reactions to systemic drug therapy. Drug Safety 1993; 9: 196-211.
2. Polak BCP. Bijwerkingen van geneesmiddelen in de oogheelkunde. In: Stilma JS, Voorn TB (red.). Praktische Oogheelkunde. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum, 1996: 317-332.
3. Polak BCP. Bijwerkingen van geneesmiddelen. In: Lith GHM van (red.). Inzicht in zien. Wegwijs in de oogheelkunde. Bergen op Zoom: Lioness Books, 1998: 93-96.
4. Fraunfelder FT. Drug-induced ocular side effects. Baltimore: Williams & Wilkens, 1996.
5. Brookes JG, Matoba AY. Chlorpromazine-induced anterior segment changes. Arch Ophthalmol 1992; 110: 126.
6. Rasmussen K, Kirk L, Faurbye A. Deposits in the lens and cornea of the eye during long-term chlorpromazine medication. Acta Psychiat Scand 1976; 53: 1-6.
7. Easterbrook M. Is corneal deposition of antimalarial any indication of retinal toxicity? Can J Ophthalmol 1990; 25 : 249-251.
8. 7Burns CA. Indomethacin, reduced retinal sensitivity, and corneal deposits. Am J Ophthalmol 1968; 66: 825-835.
9. Pavlidis NA, Petris C, Briassoulis E, Klouvas G, Psilas C, Rempapis J. Clear evidence that long-term, low-dose tamoxifen treatment can induce ocular toxicity. A prospective study of 63 patients. Cancer 1992; 69: 2961-2964.
10. Orlando RG, Dangel ME, Schaaf SF. Clinical experience and grading of amiodarone keratopathy. Ophthalmology 1984; 91: 1184-1187.
11. Beasley FJ. Transient myopia during trichlormethiazide therapy. Ann Ophthalmol 1980; 12: 705-706.
12. Bovino JA, Marcus DF. The mechanism of transient myopia induced by sulfonamide therapy. Am J Ophthalmol 1982; 94: 99-102.
13. Edwards TS. Transient myopia due to tetracycline. JAMA 1963; 186: 69-70.
14. Manor RS, Dickerman Z, Llaron Z. Myopia during bromocriptine treatment. Lancet 1981; i: 102.
15. Brown RD, Grattan CEH. Visual toxicity of synthetic retinoids. Br J Ophthalmol 1989; 73: 286-288.
16. Palestine AG. Transient acute myopia resulting from isotretinoin (accutane) therapy. Ann Ophthalmol 1984; 16: 660 en 662.
17. Fraunfelder FT, Fraunfelder FW, Edwards R. Ocular side effects possibly associated with isotretinoin usage. Am J Ophthalmol 2001; 132: 299-305.
18. Kumar KL, Cooney TG. Visual symptoms after atenolol therapy for migraine. Ann Intern Med 1990; 112: 712-713.
19. Robertson DM, Hollenhorst RW, Callahan JA. Ocular manifestations of digitalis toxicity. Discussion and report of three cases of central scotomas. Arch Ophthalmol 1966; 76: 640-645.
20. Closson RG. Visual hallucinations as the earliest symptom of digoxin intoxication. Arch Neurol 1983; 40: 386.
21. Ramhamadany E, Mackenzie S, Ramsdale DR. Dysarthria and visual hallucinations due to flecainide therapy. Postgrad Med J 1986; 62: 61-62.
22. Caravella LP Jr, Burns JA, Zangmeister M. Punctal-canalicular stenosis related to systemic fluorouracil therapy. Arch Ophthalmol 1981; 99: 284-286.
23. Haidak DJ, Hurwitz BS, Yeung KY. Tear-duct fibrosis (dacryostenosis) due to 5-fluorouracil. Ann Intern Med 1978; 88: 657.
24. Polak BCP, Tutein Nolthenius PA, Rietveld E. Slechtziendheid door opticusneuropathie bij 2 patiënten die amiodaron respectievelijk ethambutol en isoniazide gebruikten. Ned Tijdschr Geneeskd 2001; 145: 922-926.
25. Manuchehri I, Goodman S, Siviter L, Nightingale S. A controlled study of vigabatrin and visual abnormalities. Br J Ophthalmol 2000; 84: 499-505.
26. Hardus P, Verduin WM, Postma G, Stilma JS, Berendschot TT, Veelen CW van. Concentric contraction of the visual field in patients with temporal lobe epilepsy and its association with the use of vigabatrin medication. Epilepsia 2000; 41: 581-587.
27. Hardus P, Verduin WM, Postma G, Stilma JS, Berendschot TT, Veelen CW van. Long term changes in the visual fields of patients with temporal lobe epilepsy using vigabatrin. Br J Ophthalmol 2000; 84: 788-790.
28. Hardus P, Verduin WM, Engelsman M, Edelbroek PM, Segers JP, Berendschot TT, et al. Visual field loss associated with vigabatrin: quantification and relation to dosage. Epilepsia 2001; 42: 262-267.
29. Ruether K, Pung T, Kellner U, Schmitz B, Hartmann C, Seeliger M. Electrophysiologic evaluation of a patient with peripheral visual field contraction associated with vigabatrin. Arch Ophthalmol 1998; 116: 817-819.
30. Skalka HW, Prchal JT. Effect of corticosteroids on cataract formation. Arch Ophthalmol 1980; 98: 1773-1777.
31. Kass MA, Johnson T. Corticosteroid-induced glaucoma. Glaucoma 1989; 2: 1161-1168.
32. Garbe E, LeLorier J, Boivin JF, Suissa S. Risk of ocular hypertension or open-angle glaucoma in elderly patients on oral glucocorticoids. Lancet 1997; 350: 979-982.
33. Finbloom DS, Silver K, Newsome DA, Gunkel R. Comparison of hydroxychloroquine and chloroquine use and the development of retinal toxicity. J Rheumatol 1985; 12: 692-694.
34. Siddall JR. Ocular toxic changes associated with chlorpromazine and thioridazine. Can J Ophthalmol 1966; 1: 190-198.
35. Meredith TA, Aaberg TM, Willerson D. Progressive chorioretinopathy after receiving thioridazine. Arch Ophthalmol 1978; 96: 1172-1176.
36. McKeown CA, Swartz M, Bolm J, Maggiano JM. Tamoxifen retinopathy. Br J Ophthalmol 1981; 65: 177-179.
37. Browning DJ. Hydroxychloroquine and chloroquine retinopathy: screening for drug toxicity. Am J Ophthalmol 2002; 133: 649-656.
38. Easterbrook M. Ocular effects and safety of antimalarial agents. Am J Med 1988; 85 (suppl 4A): 23-29.
39. Ritch R, Krupin T, Henry C, Kurata F. Oral imipramine and acute angle closure glaucoma. Arch Ophthalmol 1994; 112: 67-68.
40. Schlingemann RO, Smit AA, Lunel HF, Hijdra A. Amaurosis fugax on standing and angle-closure glaucoma with clomipramine. Lancet 1996; 347: 465.
41. Anoniem. SSRI’s and increased intraocular pressure. Austr Adv React Bull 2001; 20: 3.
42. Banta JT, Hoffman K, Budenz DL, Ceballos E, Greenfield DS. Presumed topiramate-induced bilateral acute angle-closure glaucoma. Am J Ophthalmol 2001; 132: 112-114.
43. Sen HA, O'Halloran HS, Lee WB. Case reports and small case-series: topiramate-induced acute myopia and retinal striae. Arch Ophthalmol 2001; 119: 775-777.
44. Carr RE, Henkind P. Ocular manifestations of ethambutol. Arch Ophthalmol 1962; 67: 566-571.
45. To TQH, Townsend JC. Ocular toxicity of systemic medications: a case series. Optometry 2000; 71: 29-39.
46. Jimenez Lucho VE, Busto R del, Odel J. Isoniazid and ethambutol as a cause of optic neuropathy. Eur J Respir Dis 1987; 71: 42-45.
47. Vizel M, Oster MW. Ocular side effects of cancer chemotherapy. Cancer 1982; 49: 1999-2002.
48. Pugesgaard T, Von Eyben FE. Bilateral optic neuritis evolved during tamoxifen treatment. Cancer 1986; 58: 383-386.
49. Feiner LA, Younge BR, Kazmier FG, Stricker BMC, Fraunfelder FT. Optic neuropathy and amiodarone therapy. Mayo Clin Proc 1987; 62: 702-717.
50. Uebermuth CA, Gerke E. First unilateral, later bilateral optic neuropathy. Amiodaron as the cause? Ophthalmologe 2002; 99: 470-473.
51. Mantyjarvi M, Tuppurainen K, Ikaheimo K. Ocular side effects of amiodarone. Surv Ophthalmol 1998; 42: 360-366.
52. Harley RD, Huang NH, Macri CM, Green WR. Optic neuritis and optic atrophy following chloramphenicol in cystic fibrosis patients. Trans Am Acad Opthalmol Otolaryngol 1970; 74: 1011-1031.
53. Fraunfelder FT, Samples JR, Fraunfelder FW. Possible optic nerve side effects associated with nonsteroidal anti-inflammatory drugs. J Toxicol Cutan Ocul Toxicol 1994; 13: 311-316.