Moderne intra-uteriene anticonceptie en het risico van infertiliteit

Achtergrond. De toepassing van moderne koperhoudende intra-uteriene anticonceptiva (het spiraaltje) is in Nederland, zeker bij nulligravidae, beperkt gebleven door bezorgdheid over mogelijke toekomstige infertiliteit. Deze ongerustheid heeft vooral te maken met berichten over spiraaltjes die vroeger in gebruik waren, zoals het Dalkon-schildje. Is het moderne koperhoudende spiraaltje inderdaad 'het betere alternatief'?1
Methode
. De relatie tussen het vóórkomen van primaire infertiliteit door afsluiting van de eileiders en potentiële risicofactoren, zoals het gebruik van een spiraaltje, andere vormen van anticonceptie en Chlamydia trachomatis-infecties werd bestudeerd in een patiëntcontroleonderzoek.2 3 In enkele ziekenhuizen in Mexico-Stad werden daarbij achtereenvolgens alle vrouwen ouder dan 18 jaar betrokken, die vanwege primaire infertiliteit hysterosalpingografie ondergingen. De patiëntengroep bestond uit 358 vrouwen met een afsluiting van één van de eileiders. De controlegroep werd gevormd door 953 vrouwen, bij wie geen afsluiting van de eileiders aantoonbaar was (infertiele controles). Een tweede controlegroep werd samengesteld uit 584 primigravidae (zwangere controles). Men verzamelde informatie door middel van interviews, en men bepaalde tevens of antilichamen tegen C. trachomatis konden worden aangetoond.
Resultaat. Men vond geen toename van het risico van afsluiting van de eileiders in associatie met voorafgaand gebruik van een koperhoudend spiraaltje: de kans dat vrouwen met een afsluiting van de eileiders ooit een spiraaltje hadden gebruikt, was even groot als bij personen in de beide controlegroepen. De odds ratio's ten opzichte van de infertiele controles en de zwangere controles bedroegen resp. 1,0 (95%BI=0,6-1,7) en 0,9 (95%BI=0,5-1,6). Infertiliteit door afsluiting van de eileiders was evenmin geassocieerd met de duur van de aanwezigheid van het spiraaltje, met de reden van verwijdering of met al dan niet voorgekomen gynaecologische klachten. De aanwezigheid van antilichamen tegen C. trachomatis (titer ≥1:256) was daarentegen wel geassocieerd met infertiliteit door afsluiting van de eileiders.
Conclusie onderzoekers. Het voorafgegaand gebruik van een koperhoudend spiraaltje bij nulligravidae was niet geassocieerd met een toegenomen kans op afsluiting van de eileiders. Infectie met C. trachomatis gaf wel een toegenomen kans op afsluiting.

Plaatsbepaling

De bevindingen van dit onderzoek zijn geruststellend: moderne intra-uteriene anticonceptie vormt geen bedreiging voor de toekomstige fertiliteit van de gebruikster. Ook in andere publicaties en in een recente Cochrane Review komt men tot een zelfde conclusie.4-6 Wel dient voor het inbrengen van een IUD een zorgvuldige, op seksueel overdraagbare aandoeningen (SOA) gerichte anamnese, te worden afgenomen. In geval van het bestaan van een SOA-risico dienen passende voorzorgen en maatregelen te worden genomen. Hiermee staat de conclusie van de WHO uit 1987, dat het moderne koperhoudende spiraaltje een van de meest veilige en effectieve van de reversibele contraceptiemethoden en tevens een van de minst dure methoden is, fier overeind.7


1. Hamerlynck JV, et al. Moderne intra-uteriene anticonceptie: het betere alternatief. Ned Tijdschr Geneeskd 2001; 145: 1621-1624.
2. Hubacher D, et al. Use of copper intrauterine devices and the risk of tubal infertility among nulligravid women. N Engl J Med 2001; 345: 561-567.
3. Darney PD. Time to pardon the IUD? [commentaar]. N Engl J Med 2001; 345: 608-610.
4. Grimes DA. Intrauterine device and upper-genital-tract infection. Lancet 2000; 356: 1013-1019.
5. Grimes DA. Intrauterine devices and infertility: sifting through the evidence. Lancet 2001; 358: 6-7.
6. Grimes DA, et al. Antibiotic prophylaxis for intrauterine contraceptive device insertion. Cochrane Review. Oxford: The Cochrane Library Update Software, 2001: issue 3.
7. WHO. Mechanism of action, safety and efficacy of intrauterine devices: technical report series 753. Genève: WHO, 1987.

Auteurs

  • dr A.J.F.A. Kerst