Achtergrond. Hoewel de associatie tussen het ontstaan van verkeersongelukken en het gebruik van benzodiazepinen goed is gedocumenteerd met observationeel onderzoek, is er minder duidelijkheid over de relatie tussen verkeersongelukken en andere geneesmiddelen. Franse onderzoekers wilden deze beter in kaart brengen en schatten hoe groot het aandeel van geneesmiddelen was in het totale aantal ongelukken in Frankrijk.
Methode. De onderzoekers koppelden daartoe drie gegevensbestanden: het landelijke bestand van alle voorgeschreven en vergoede geneesmiddelen met daarin ook gegevens over chronische aandoeningen, het nationale politiebestand van ongelukken met letsel of ernstige schade, en de ter plaatse opgemaakte politierapporten.1 Men maakte onderscheid tussen bestuurders die door de aard van het ongeval of het veronachtzamen van verkeersregels daarvoor verantwoordelijk waren, en een controlegroep van bestuurders die dat niet waren. Eventueel gebruik van alcohol of geneesmiddelen speelde daarbij geen rol. Men vergeleek het berekende gebruik van geneesmiddelen van de verantwoordelijke en van de niet-verantwoordelijke bestuurders ten tijde van het ongeluk met behulp van de lijst van de recent afgeleverde middelen en het voorschrift van de arts. In een tweede analyse vergeleek men per individu diens gebruik kort voor het ongeluk met het gebruik vóór het laatst afgeleverde recept. De geneesmiddelen werden, met een door de Franse registratieautoriteit ingestelde multidisciplinaire werkgroep ontwikkeld systeem, ingedeeld in vier klassen van oplopend verkeersrisico, van nul tot en met drie.2 Daarbij houdt klasse nul geen of een verwaarloosbaar risico in en klasse drie een groot risico. Tot klasse één behoren onder meer anti-emetica, antiaritmica en nitraten. Tot klasse twee behoren onder meer bloedglucoseverlagende middelen, tetracyclinen en opioïde analgetica, antidepressiva, anti-epileptica, orale anxiolytica, migrainemiddelen en middelen tegen de ziekte van Parkinson. Tot klasse drie behoren onder meer parenteraal toegediende antipsychotica en anxiolytica, en mydriatica.2
Resultaat. Van de 72.685 bestuurders die tussen 2005 en 2008 bij een ernstig ongeval waren betrokken, werd ongeveer de helft verantwoordelijk geacht, terwijl de andere helft als controlegroep fungeerde. De onderzoekers schatten dat 3,3% (95%BI=2,7%-3,9%) van alle gemelde verkeersongevallen (gedeeltelijk) waren toe te schrijven aan geneesmiddelen uit de risicogroepen twee en drie. Bij de voor het ongeluk verantwoordelijke bestuurders was het gebruik van deze riskante geneesmiddelen significant hoger dan bij de niet-verantwoordelijke bestuurders (odds ratio OR 1,31 [1,24-1,40] voor groep 2 en OR 1,25 [1,12-1,40] voor groep 3). Dit verschil was niet verklaarbaar door verschillen in leeftijd, geslacht, sociale klasse, alcoholgebruik, chronische ziekte en plaats of tijd van het ongeval.
Het resultaat van de tweede analyse waarin verantwoordelijke bestuurders als hun eigen controle fungeerden, bevestigde de gevonden relatie voor risicogroep drie. Voor anti-epileptica, anxiolytica, antidepressiva, antipsychotica, evenals voor middelen tegen dementie, vertigo en alcohol- en opioïdenafhankelijkheid waren de associaties met ongevallen significant, maar de onderzoekers vonden geen associatie tussen ongevallen en analgetica, de groep waartoe ook alle opioïden behoren, en evenmin een relatie met bloedglucoseverlagende middelen, beide middelen waarvan een invloed op het rijgedrag werd aangenomen.
Conclusie onderzoekers. Het gebruik van geneesmiddelen gaat gepaard met een aanzienlijk aantal verkeersongelukken. Het in Frankrijk gebruikte gedifferentieerde waarschuwingssysteem lijkt relevant voor geneesmiddelen uit de klassen twee en drie maar overbodig voor middelen uit klasse nul en één.
Plaatsbepaling
In dit observationele onderzoek wordt een bijdrage geleverd aan het kwantificeren van het risico van geneesmiddelen op verkeersongevallen. Het Franse systeem om middelen met verschillende stickers te classificeren afhankelijk van het risico op beïnvloeding van het rijgedrag, is een poging om preventief te werken via gerichte informatie aan de gebruiker. Zelfs al is het risico voor geneesmiddelen uit klasse twee en drie gelijk, dan nog lijkt dat onderscheid zinvol. Het effect van middelen uit klasse twee, zoals anxiolytica en antidepressiva, hangt af van de farmacodynamische eigenschappen (de werking van het middel in het lichaam) én van de individuele gevoeligheid. Voor de afweging van het potentiële risico is daarover altijd individueel medisch advies nodig. Bij middelen uit klasse drie, zoals hypnotica en sedativa, lijkt het aangewezen dat het rijden in alle gevallen moet worden ontraden. Een aparte waarschuwing voor middelen uit klasse één lijkt niet relevant.
In de Europese Unie (EU) dienen fabrikanten bij de aanvraag voor een registratie van een nieuw geneesmiddel gegevens te overleggen over de mogelijke invloed van het middel op het besturen van voertuigen en het bedienen van machines. De European Medicines Agency (EMA) heeft in 2003 aan de lidstaten voorgesteld geneesmiddelen in te delen in vier klassen op grond van het risico op ongevallen. Het Europese ’Driving Under the Influence of Drugs, alcohol and medicines’ (DRUID)-project van de EMA heeft wereldwijd 16 classificatiesystemen geïdentificeerd en is bezig de verschillende indelingen en waarschuwingssystemen te harmoniseren en zou daarbij dit onderzoek kunnen betrekken.3
De gekozen onderzoekswijze heeft overigens wel beperkingen die op de interpretatie van de uitkomsten van invloed kunnen zijn. Aangezien het onderzoek observationeel is, bestaat er een risico dat de resultaten zijn vertekend door verstorende factoren. Zo blijft onder meer onduidelijk hoe het rijgedrag van benzodiazepinegebruikers is als zij deze middelen niet gebruiken. Voorts gebruikten de onderzoekers voorschrijf- en aflevergegevens als surrogaat voor actuele inname en was er geen mogelijkheid het werkelijke gebruik kort vóór het ongeluk te controleren. Niettemin levert dit onderzoek aanwijzingen op voor de noodzaak dat gezondheidswerkers hun patiënten informatie verschaffen over het eventueel negatieve effect op de rijvaardigheid van elk geneesmiddel dat zij voorschrijven en afleveren.
Literatuurreferenties
2. Medicinal products and driving [internet]. Via: http://www.afssaps.fr/var/afssaps_site/storage/original/application/e5f2e48d5344bcfef6ca865ac63e7c3d.pdf
3. Driving Under the Influence of Drugs, alcohol and medicines (DRUID)-project [internet]. Via:
http://www.druid-project.eu.