Een geneeskunde met twee gezichten

Het natuurwetenschappelijk zelfbeeld van de hedendaagse geneeskunde staat in schril contrast met de praktijk. Ondanks de veronderstelde universele geldigheid van medische kennis en het ruimschoots voorhanden zijn van medische tijdschriften, loopt het feitelijk handelen van artsen sterk uiteen. Om de grote verschillen in het handelen van artsen te verminderen, heeft het vervaardigen van richtlijnen, standaarden en consensusteksten een grote vlucht genomen. Niet zelden loopt de inhoud van deze richtlijnen uiteen, omdat ze berusten op verschillende methodologische opvattingen en argumenten die bovendien niet altijd expliciet worden benoemd. Enerzijds worden de discussies over therapeutisch beleid gekleurd door argumenten die afkomstig zijn uit de experimentele pathofysiologie en farmacologie. In het laboratorium gevonden werkingsmechanismen lijken weliswaar te kunnen bogen op universele geldigheid, maar geven toch lang niet altijd uitsluitsel over de gang van zaken in de 'echte wereld' van gezondheid en ziekte. Anderzijds pleit men ervoor om bij het opstellen van richtlijnen nog uitsluitend gebruik te maken van statistisch-epidemiologische gegevens, verkregen in veelal groot opgezette klinische onderzoeken. Deze kunnen uitsluitsel geven over klinisch relevante therapeutische effectiviteit op groepsniveau, maar de extrapolatie van conclusies naar andere patiëntenpopulaties, laat staan naar individuele patiënten, is niet vanzelfsprekend. De beide methoden produceren ongelijksoortige kennis en de relatie tussen de beide soorten van kennis is dikwijls gespannen. Zelfs na twee eeuwen zoeken naar een eenduidige medische bewijsvoering is de praktiserend arts nog dikwijls onzeker en is hij genoodzaakt om zelf beide typen kennis op plausibele wijze tegen elkaar af te wegen.
Wiersma onderzocht de herkomst, achtergronden en rechtvaardiging van deze verschillende soorten van kennisverwerving, en probeert de kloof ertussen zichtbaar te maken door de ontstaansgeschiedenis te herinterpreteren. Het eerste deel van deze methodologiegeschiedenis van de geneeskunde is gewijd aan de experimentele fysiologie in de 19e eeuw (Bernard en Magendie). In het tweede deel komt de vraag aan de orde hoe het toenemende gebruik van statistische methoden in de 20e eeuw valt te rijmen met het determinisme van de experimentele fysiologie. De historische analyse van de auteur werpt nieuw licht op actuele discussies rond beleidsvoering bij concrete medische problemen en tracht daarmee een verklaring te vinden voor de onzekerheid die veel artsen bij dagelijkse beslissingen voelen. Een kant-en-klare oplossing blijkt niet voorhanden.

Het boek 'Twee eeuwen zoeken naar medische bewijsvoering' bevindt zich op het grensgebied van geneeskunde, geschiedenis en wetenschapsfilosofie. Het is een prettig leesbaar boek met talrijke voorbeelden uit de actuele praktijk over het beslissen van behandelingen. Het is een aanrader voor iedereen die eens met andere ogen naar de medische wereld wil kijken.

<hr />


Wiersma Tj. Twee eeuwen zoeken naar medische bewijsvoering. De gespannen verhouding tussen experimentele fysiologie en klinische epidemiologie. Amsterdam: Boom; 1999, 317 blz. ISBN 90 5352 514 9. Prijs: ƒ 45,00.