Dit proefschrift beschrijft verschillende aspecten van het gebruik van anti-epileptica tijdens de zwangerschap. Zo werd in een retrospectief cohortonderzoek de relatie onderzocht tussen het gebruik van anti-epileptica door de moeder tijdens de zwangerschap en het ontstaan van aangeboren afwijkingen bij het kind. Het betrof 1.411 kinderen waarvan de moeder anti-epileptica had gebruikt en 2.000 kinderen (controles) waarvan de moeder geen epilepsie had, die waren geboren van 1972-1994.
Voor twee monotherapieën werd een verhoogd risico van aangeboren afwijkingen gevonden, te weten carbamazepine (RR 2,6 [95% BI = 1,4-5,0]) en valproïnezuur (RR 4,1 [95% BI = 1,9-8,8]). Voor valproïnezuur nam het risico toe met de dosering en bestond er vooral een associatie met spina bifida. Overigens ging het om een periode, waarin de toepassing van foliumzuur nog niet algemeen werd geadviseerd. Dit verhoogd risico pleit voor een zo laag mogelijke dosering van valproïnezuur tijdens de zwangerschap. Voor twee andere monotherapieën werd geen significant verhoogd risico van aangeboren afwijkingen aangetoond, namelijk fenobarbital (RR 2,0 [95% BI = 0,8-5,3]) en fenytoïne (RR 0,5 [95% BI = 0,1-3,4]). Gezien het feit dat deze gegevens betrekking hadden op kleine aantallen patiënten, betekent dit echter nog niet dat deze middelen dus wél veilig zijn. Het risico van benzodiazepinen als monotherapie kon niet worden onderzocht.
Ook bij de verschillende combinatietherapieën werden de aangeboren afwijkingen in kaart gebracht. Zo vertoonden combinaties van benzodiazepinen met andere anti-epileptica een verhoogd risico (RR 4,1 [95% BI = 1,7-10,0]), met name met carbamazepine of valproïnezuur. Dat gold ook voor combinaties van carbamazepine met valproïnezuur (RR 5,0 [95% BI = 1,7-14,8]) en fenobarbital met coffeïne met één of meer andere anti-epileptica (RR 5,1 [95% BI = 1,5-17,4]). Het effect van coffeïne uit ander bronnen, zoals koffie of pijnstillers, zou derhalve nader moeten worden onderzocht.
Dit onderzoek naar de effecten van anti-epileptica tijdens de zwangerschap, liet zien dat monotherapie met valproïnezuur of carbamazepine een verhoogd risico gaf, terwijl het niet goed mogelijk was duidelijke conclusies te trekken ten aanzien van fenobarbital, fenytoïne of de benzodiazepinen. Combinatietherapieën hingen vaker samen met aangeboren afwijkingen dan monotherapieën. Risicovolle combinaties waren met name fenobarbital met coffeïne, carbamazepine met valpronezuur, en een benzodiazepine met een ander anti-epilepticum. De auteur concludeert echter dat het desondanks niet verstandig is het gebruik van anti-epileptica zo maar te staken, maar wel om de dosis ervan (m.n. van valproïnezuur) zo laag mogelijk te houden.
<hr />
Literatuurreferenties
Samrén EB. Maternal epilepsy and pregnancy outcome. A population based study [proefschrift]. Rotterdam: Erasmus Universiteit, 1998, ISBN 90-9011517-X